Door de heropleving van de wereldwijde economie na de covid19-pandemie is er een sterk onevenwicht ontstaan tussen vraag en aanbod welke geleid hebben tot schaarsten op de markt. De daaropvolgende oorlog in Oekraïne heeft de zenuwachtigheid op de markt verder doen accelereren waardoor de prijzen tot ongeziene niveaus werden getild. De torenhoge inflatie heeft gezorgd voor hoge loonindexaties over verscheidene paritaire comités.
België kent reeds sinds 1994 een systeem van automatische loonindexeringen welke gekoppeld zijn aan de gezondheidsindex. Deze index is samengesteld uit consumptieprijzen van diverse producten, buiten deze die als schadelijk worden aanzien voor de gezondheid. Het is dan ook logisch dat bij deze extreme prijsstijgingen de gezondheidsindex sterk zal toenemen. Door de automatische koppeling van de lonen aan deze index volgen deze dezelfde trend.
Hoe de automatische koppeling tussen de gezondheidsindex en de lonen werkt, is afhankelijk van wat het desbetreffende paritaire comité hiervoor beslist heeft. In grote lijnen zal de indexatie gebeuren, ofwel bij overschrijding van de spilindex, ofwel op vaste tijdstippen tijdens het jaar (maandelijks, halfjaarlijks, jaarlijks,…).
Bepaalde paritaire comités hebben hun indexaties gekend doorheen 2022, maar voor een heel groot deel (bv. PC 200) heeft de indexatie pas plaatsgevonden in januari 2023. Bij de personeelsleden welke ressorteren onder een paritair comité waarvan de indexatie in 2023 heeft plaatsgevonden zal de berekening van het vakantiegeld gebeuren op de niet-geïndexeerde loonlasten van 2022. Bij uitbetaling van het enkel en dubbel vakantiegeld in 2023 zal er een significante kloof ontstaan tussen datgene wat boekhoudkundig voorzien werd per 31 december 2022 en datgene dat effectief uitbetaald zal worden in 2023. De voorziening zal aldus te laag zijn om de kosten in 2023 te dekken.
De vraag rijst of er bij aanleg van de voorziening vakantiegeld voor personeelsleden onder deze paritaire comités een verhoging dient te gebeuren met de indexering welke in januari 2023 heeft plaatsgevonden. Vanuit boekhoudkundig perspectief is het antwoord “ja”. Het Koninklijk besluit van 29 april 2019 inzake het Wetboek van Vennootschappen en Verengingen stelt dat kosten dienen in rekening te worden genomen in het boekjaar waarop ze betrekking hebben, losstaand van wanneer ze worden betaald. De voorziening vakantiegeld betreft een recht dat personeelsleden hebben verworven tijdens het kalenderjaar, maar welke worden uitbetaald het jaar daarop. De kost dient dus toegekend te worden aan het kalenderjaar waar de rechten verworven zijn. Deze kost is aldus inclusief de indexering mits deze pas in 2023 is geweest. Voor indexeringen doorheen 2022 zal de voorziening, welke aangelegd werd per 31 december 2022, reeds berekend worden op geïndexeerde loonlasten.
Voorbeeld:
Ik heb een personeelsbestand met alleen maar bedienden welke ressorteren onder PC 200. Van het sociaal secretariaat kreeg ik een loonattest waarop een voorziening vakantiegeld werd berekend t.b.v. 100.000 EUR. Normaliter zou ik volgende boeking doorvoeren per 31 december 2022:
62 100.000 @ 45 100.000
Bij uitbetaling doorheen 2023 zal mijn kost echter ongeveer 111.000 EUR zijn. Het verschil tussen de aangelegde provisie en de gemaakte kost betreft dan 11.000 EUR. Dit zal dan in de kosten komen in 2023 terwijl deze betrekking heeft op 2022.
Om bovenstaande te vermijden zou dan de voorziening per 31 december 2022 verhoogd moeten worden met 11.000 EUR:
62 11.000 @ 45. 11.000
Het is dus belangrijk om een analyse te maken onder welke paritaire comités de personeelsleden vallen en wanneer deze hun indexatie van de lonen gehad hebben. Is deze hoge indexatie pas in 2023 geweest dan dringt zich mogelijks een boekhoudkundige verhoging van de voorziening op.
En fiscaal? Neem zeker contact op met uw fiscale expert om te informeren in welke mate deze verhoogde voorziening fiscaal in aftrek mag genomen worden in de vennootschapsbelasting.
Heeft U nog verdere vragen hieromtrent, neem dan zeker contact met ons op!