De vennootschap die een bezoldiging toekent aan haar bedrijfsleider heeft de wettelijke verplichting hierop bedrijfsvoorheffing in te houden en door te storten. In het licht van nieuw aangekondigde controleacties door de belastingdienst willen we uw aandacht vestigen op de risico’s.
De belastingdienst hanteert het standpunt dat de niet ingehouden bedrijfsvoorheffing geresulteerd heeft in een hogere bezoldiging in het jaar van toekenning van de bedrijfsleidersbezoldiging en bijgevolg het volledige bedrag van de wettelijk verschuldigde bedrijfsvoorheffing dat niet werd ingehouden voor het betreffende inkomstenjaar dient aangemerkt als een belastbaar voordeel van alle aard in hoofde van de bedrijfsleider, dat belastbaar is aan marginaal tarief.
Naast de inhoudingsplicht voor de vennootschap zijn bedrijfsleiders er ook toe verplicht voorafbetalingen te verrichten in zover de belasting op hun bedrijfsleidersbezoldiging niet als voorheffing is geheven. Bijkomende voorafbetalingen zullen o.a. veelal vereist zijn in een situatie dat de bedrijfsleider bezoldigingen ontvangt uit meerdere vennootschappen rekening houdend met de progressiviteit in de personenbelasting. In elke vennootschap wordt de bedrijfsvoorheffing immers afzonderlijk berekend zonder rekening te houden met de gecumuleerde bezoldiging. Er is echter geen keuzestelsel tussen bedrijfsvoorheffingen en voorafbetalingen. Zelfs indien de bedrijfsleider voldoende voorafbetalingen heeft verricht om de niet ingehouden bedrijfsvoorheffing te compenseren, heeft de belastingdienst reeds meermaals de wettelijk verplichte niet ingehouden bedrijfsvoorheffing in zijn geheel als belastbaar voordeel alle aard aangemerkt. In het verleden werd dit standpunt reeds herhaaldelijk door de hogere rechtspraak bevestigd.
In een arrest heeft de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (Rb. Antwerpen 27/06/2022) echter een belangrijke nuance aangebracht. De rechtbank neemt het standpunt in dat dient geverifieerd of de vennootschap zich ertoe verbonden heeft om de bedrijfsvoorheffing ten laste te nemen. Enkel ingeval de vennootschap zich daadwerkelijk verbonden heeft om de bedrijfsvoorheffing ten laste te nemen, kan volgens de rechtbank de bedrijfsleider belast worden op een voordeel alle aard dat overeenstemt met het bedrag van de niet ingehouden bedrijfsvoorheffing.
In de concrete situatie kon niet worden vastgesteld dat de vennootschap de wil had de bedrijfsvoorheffing ten laste te nemen en de rechtbank besluit dat de niet-inhouding en niet-doorstorting hoogstens in een rentevoordeel voor de bedrijfsleider kon resulteren. De bedrijfsleider heeft immers slechts tijdelijk kunnen beschikken over de niet ingehouden bedrijfsvoorheffing en zal op moment van de aanslag in de personenbelasting de volledig verschuldigde belasting dienen te voldoen. Het voordeel alle aard dient volgens de rechtbank forfaitair bepaald te worden o.b.v. de rentevoet van toepassing op een niet-hypothecaire lening zonder vaste looptijd (voor inkomstenjaar 2023 is de toepasselijke rentevoet 5,70%).
Om discussies met de fiscus en bijkomende aanslagen te vermijden is het aangewezen om de bedrijfsvoorheffing correct in te houden op de volledige bedrijfsleidersbezoldiging op moment van toekenning inclusief op alle toegekende voordelen alle aard (o.a. maandelijks huurexcedent indien van toepassing).